De dag van heden is een bijzondere dag. De avondstond waarin wij samenkomen is gewijd door de gedachten en de herinnering, die U en de Uwen, aan beide zijden van het graf, verbinden.
Wij komen bijeen in de sfeer van herdenking, die is: opnieuw het contact beleven met diegenen die voorgingen, op het pad dat wij allen vervolgen mogen.
Wij komen samen in een sfeer, die gewijd werd, doordat de herinneringen – bij welke Gij allen, evenzeer als wij, hebt stil gestaan en nog blijft verwijlen in Uw denken – opnieuw gestalte namen.
Gij hebt – door de beleving van de herdenking van dit uur – een brug overschreden, die voert naar het gebied waarop Gij contact beleeft met diegenen Uwer dierbaren, die het stoffelijk kleed verwisselden voor het geestelijk kleed, …. maar die evenzéér mét U de herinnering, de herdenking van deze dag beleven.
Wij in onze sfeer zijn dankbaar, dat in Uw wereld de momenten en de uren gevonden worden om gezamenlijk stil te staan bij diegenen uit Uw kring die voorgingen op den weg.
Wij zijn dankbaar, omdat daardoor voor ons een middel gevonden wordt velen te bereiken die anders moeilijker bereikbaar zouden zijn. Ook indien het contact – in de vorm zoals Gij het kent – niet aanvaard en niet als bewezen beschouwd kan worden, dan nóg is het er; dan nóg treffen onze peilen doel; dan nóg kunnen wij een invloed uitoefenen op diegenen in de aardse sfeer, die – voorbereid door herdenking en herinnering – beschikbaar komen voor de invloed van de geestelijke wereld, waarin men steeds bedacht is op verinniging van het contact. Verinniging…. die bereikt wordt doordat men zich, aan beide zijden, bewust is van het bestaan daarvan; doordat men gezámenlijk de brug slaat, gezámenlijk het pad bewandelen wil, gezámenlijk wil leren te gaan de weg van volkomen overgave aan het doel van den Schepper van het heelal.
Wij komen samen in deze bijzondere sfeer in Uw land en in Uw stad, onder Uw vrienden en onder U. Indien Gij, zoals wij, hadt kunnen zien en nog zoudt kunnen zien hoe wij samen gekomen zijn, dan zou U dat – met álle voorkennis die Gij reeds hebt omtrent de aanwezigheid van Uw vrienden in onze wereld – toch moeten verwonderen.
Want Gij hebt – in een enkele seconde – een gedachte uitgestraald en daarmede het contact gelegd, daarmede de verbintenis gekregen met diegenen aan onze zijde, die wáchten op de erkenning door Uw denken. De erkenning van hun Zijn – niet het verleden, niet datgene wat afgelegd werd – maar datgene wat zij nu nog zijn: Uw geliefden, Uw dierbaren, Uw inspirators ook, degenen die U mogen helpen, die U mogen leiden, omdat zij een gedeelte van de weg kennen dat voor U nog verborgen en versluierd gebleven is.
Doordat Gij één enkele gedachtenflits uitzond, hebt Gij dit geluk aan onze kant bereikbaar gebracht, hebt Gij Uzelf voor ons, voor onze bemiddeling, open gesteld! En daarmede hebt Gij óns de mogelijkheid gegeven om dichter te komen bij de verwezenlijking van wat wij kennen als ons hoogste doel: dat wij, in nauw contact met Uw wereld, optrekken mogen, gezámenlijk mogen bouwen, gezámenlijk mogen in werking stellen, datgene wat wij kennen als de wetten van den Vader.
Die wetten worden ons op eigen wijze verduidelijkt en verklaard. En Gij moet daar deelgenoot van worden! Dat is het doel van ons samenkomen. Het gaat er niet om dat wij een bezit hebben voor ónze sfeer! Neen, wij hebben geleerd – en Gij ook hebt geleerd – dat wij allen één zijn, dat wij gezamenlijk iets tot stand moeten brengen om het doel van den Schepper te verwezenlijken.
Het gaat niet langer om scheidingen op te trekken tussen de beide sferen. Het gaat niet langer om te zeggen: hier is het einde van het ene bestaan, nu gaan wij een ander bestaan beginnen. Ne n lieve vrienden, het bestaan gaat dóór, wij zijn eeuwige schepselen!
Het gaat erom dat wij – zijnde waar wij geplaatst worden – ons dáárvan steeds bewust blijven; dat wij – al datgene wat onze hand vindt om te doen – verrichten in de geest van bewustzijn van de Eeuwigheid die in ons leeft en waarvan wij deel uitmaken; dat, wáár wij onze plaats vervullen, wij slechts vervullen datgene-van-héden, wat mórgen, de toekomst én de eeuwigheid insluit; dat er niet langer is een schrede op de ene baan en dan een overgaan op een ander pad, doch dat het pad vervolgd wordt door sterven héén; dat het pad oneindig doorgaat…. totdat wij eindelijk bereiken zullen de éénwording met den Vader zelf van Wien wij afkomstig zijn, Die in ons leeft, in ons werkt, in ons volmaakt wordt.
Dat zijn de gedachten van onze wereld ten opzichte van de Uwe. Wij zijn dankbaar voor deze avond. Wij zijn dankbaar voor de vele gelegenheden, die de herdenking van het uur van heden opent voor óns, om in te treden in Uw sfeer en daar erkend te worden. Wij willen daar iets meer over spreken.
Velen Uwer kennen de omschrijvingen die gegeven worden omtrent de diverse “sferen” welke erkend worden door de mensen in Uw wereld, die met het geestelijk leven dat door ons geleid wordt, contact onderhouden. Men spreekt van de “emotionele sfeer” en ook van de “mentale sfeer.” Die beiden willen wij iets nauwer bezien, vanavond.
Bij de herdenking, bij de herinnerings-gedachten die opkomen bij U, benadert Gij het emotionele vlak, via de mentale sfeer. Dit is wellicht U allen niet even duidelijk bekend. Het is goed daarbij stil te staan.
Te lang wellicht heeft men in Uwe wereld het contact met de geestelijke sfeer trachten te vinden, te bereiken, langs de emotionele banen alléén. Dat is onvoldoende. Men moet juist éérder nog het contact met onze wereld zoeken en trachten te bereiken langs de mentale wegen die de mens ter beschikking gesteld werden.
Wij spraken vroeger reeds over de evenwichtsver- houdingen, die moeten bestaan. Zeer zeker, dat is U allen bekend. Wij willen daar nu niet langer op ingaan. Hetgeen destijds gezegd was, was voldoende. Wij moeten nu aansporen tot benadering langs de mentale weg. De weg van herinnering is één daarvan.
De weg die Gij betreedt wanneer Gij – denkende – U open stelt voor de invloeden onzerzijds, is een andere dan wanneer Gij U op de stroom der emoties voeren laat binnen ons bereik.
Wellicht duiden wij het verschil zó het beste aan. Wanneer Gij langs mentale wegen het contact zoekt, dan zoekt Ge actief. Wanneer Gij U emotioneel drijven laat, dan is het contact dat Gij zoekt niet een actief zoéken doch een passief ondergaan van het contact.
Wanneer Gij op déze wijze met onze wereld in verbinding treedt, dan hebt Gij ook het roer uit handen gegeven! Volgt Gij ons hierin? Want dit punt is belangrijk! Wanneer Gij langs de wegen der emoties met de geestelijke wereld in verbinding treedt, dan hebt Gij uitgeschakeld het essentieel gedeelte van Uw eigen wezen. Wanneer Gij echter, langs de mentale weg, in dit contact treden wilt, dan hebt Gij een bewust actieve houding aangenomen.
Wederom zeggen wij, het éne mag het ándere nimmer uitsluiten. Maar Gij moet de inwerking der emotioneel tot stand gebrachte contacten altijd blijven toetsen met de toetsteen des verstands. Gij moet, hand in hand, emotioneel en verstandelijk, dit contact betrachten. Dan hebt Gij inderdaad de beste resultaten.
Het gaat ons er niet om of het contact met onze wereld aanvaardbaar is voor de sceptici in Uw sfeer of niet. Het gaat ons er niet om of bewijzen aangevoerd worden, die alle verstandelijk-redenerende mensen in Uw sfeer bevredigen zouden. Gij weet dit reeds. Maar het gaat ons er om, dat ieder van U persoonlijk het contact of de contacten die hij of zij hééft met de geestelijke vrienden, inderdaad op zuivere wijze zal kunnen waarderen en schatten en daarvan het hoogste profijt hebben zal.
Wellicht zijn onze woorden vanavond daaromtrent van enig nut voor U. Wij willen U helpen, opdat het contact – dat Gij allen persoonlijk hebt en hebben moogt en hebben moet, met Uwe en onze vrienden in deze sfeer – ook voor U allen, persoonlijk, het grootste nut oplevert. Want daarmee is inderdaad voldaan aan de eis van ons samenkomen.
Wij hebben vanavond, in het verband met de woorden die reeds gesproken werden, een herinnering bij U doen herleven aan het woord, dat de grote Meester sprak, kort voordat Zijn aardse loopbaan in Uwe sfeer beëindigd werd, toen Hij sprak tot de discipelen en zeide:
“GIJ ZULT MIJ EEN KORTE WIJLE NIET ZIEN EN DAARNA ZULT GIJ MIJ WEERZIEN.”
Dit woord is weinig begrepen. De betekenis ervan was de discipelen niet duidelijk en de Meester heeft verduidelijking gegeven. Op deze wijze: Hij sprak van de vrouw in barensweeën en zeide:
“Zodra het kindeke geboren is, is het leed en de pijn vergeten voor de vreugde van het nieuwe leven, dat geschonken werd. Een korte wijle zult Gij mij niet zien. De wereld zal juichen en verheugd zijn. Gij zult smart lijden en dan zult Gij Mij weerzien.”
Onze verklaring van deze woorden is deze: de Meester sprak over de ervaring die een ieder van ons kent en kennen móet. De ervaring van het alléén- staan, de ervaring dat wij ons bewust worden, dat onze steun en toeverlaat ons- tijdelijk-ontvallen is.
Heeft Hijzelf het niet gezegd: “Mijn God, Mijn Vader, waarom hebt Gij Mij verlaten?”
Deze ervaring kennen wij allen, die bewust leven. Wij kennen dit verdriet, wij kennen dit leed en de pijn, die die ervaring insluit. Wij moeten die kennen! Wij moeten die kruisiging van het Zelf beléven, om in het Leven in te gaan. Het wondere van het Evangelie van den Ziener is, dat telkens weer opnieuw gewezen wordt op het wonder, dat leed de deuren ontsluit tot vreugde, dat pijn tot blijdschap voert en dood tot leven. Telkens en telkens weer in andere woorden opnieuw wordt daarop gewezen. Hoe weinig is dat nog door de massa Uwer begrepen en verstaan!
Hoe weinigen Uwer hebben het besef, dat pijn en lijden de poorten zijn, waardoor men ingaat tot de verzadiging van vreugde, waarover het Eeuwige Woord spreekt. Jezus, de Christus, Hij wist het! Hij sprak tot de discipelen, die het woord doorgegeven hebben aan U en aan ons: “Een korte wijle zult Gij Mij niet zien.” Een korte poos zult Gij als het ware – of letterlijk misschien – de duisternis van het graf proeven. Een korte wijle zult Gij menen, dat de eeuwige vonk van het Goddelijk vuur gedoofd is. Een korte wijle zult Gij pijn en lijden en duisternis smaken. “En dan zult Gij Mij weerzien.” Maar nú met andere ogen, nu met ander begrip, nu met ander verlangen, een ander zoeken, een ander zien. Nu zult Gij door het lijden en door de duisternis Christus zien in stralender licht. Nu zult Gij een hoger besef hebben van wat het zeggen wil Hem te volgen, Zijn kruis op Uw schouders te torsen.
Pijn, lijden en duisternis – zij zijn vervloekt door de mensen. Ook wij hebben daar een afschuw van. Het is tegengesteld tot onze Goddelijke natuur. Menen wij. Maar ís dit zo? Wanneer wij pijn en duisternis en lijden leren zien en beléven als de poorten die voeren tot vrede, vreugde en licht, zijn zij dan tegengesteld aan het wezen van God, van den Vader zelf? Neen.
Dit is onze verklaring van het woord van den Groten Meester: “een korte wijle zult Gij Mij zien.” Wij willen het ook in verband brengen met datgene wat reeds eerder hier in deze opperkamer besproken werd, omtrent de opeenvolgende stappen van verlichting die wij allen maken zullen: het gaan van hoogtepunt tot hoogtepunt! Hetgeen wil zeggen: Het gaan van kruisiging tot kruisiging. Het woord van den Christus aan het kruis: het hoogtepunt van lijden, het zwartste punt van duisternis: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” is óók het openstralen van het Goddelijk licht.
Zo ook wanneer wij van hoogtepunt tot hoogtepunt gaan mogen kan dat slechts zijn doordat wij de portalen van duisternis, van lijden, pijn en dood doorschreden hebben.
Goede vrienden, wij spraken U over het contact dat een ieder van U met vrienden en geliefden in onze sfeer beleven mag. Wij gáán met U! Wij brengen U – van het begin van de weg tot zover als wij gáán mogen. Wij trachten U te dragen over de moeilijke plaatsen op de weg. En wij waarschuwen U wanneer er gevaar zou dreigen. Wij mogen zelfs in vele gevallen trachten het gevaar af te wenden.
Maar wij komen niet met U op de hoogtepunten van Uw Zijn. Wij bereiden U voor: Wij leiden U en schragen U tot zover. Maar dán treedt Gij inderdaad – in eigen kracht – het einde tegemoet! En wanneer de laatste vijand teniet gedaan is, in eigen Goddelijke kracht, dán kunt Gij weer verder gaan. Omringd blijft Ge, door krachten in onze wereld, krachten uit Uwe wereld – de liefde vergaat nimmermeer. De liefde wint in U, doordat Ge inderdaad de duisternis, pijn en lijden ervaart. En beseffen leert, dat liefde U verbonden houdt, óók wanneer Ge alléén staat, alléén lijdt, alléén in de duisternis rondwaart. Dan blijven de draden van liefde U verbinden met hen die in het licht zijn. Zo is het beschikt door den Vader. Opdat Gij een duidelijker, een helderder besef zult leren krijgen van Zijn wezen zelf, dat liefde is, dat blijft altijd, nimmer vergankelijk kan zijn.
Goede vrienden wij groeten U. Wij hebben met U samen – en velen onzer waren met U bijeen – beleefd het contact, dat goed is, dat opbeurt en opbouwt, een herinnering – die niet is een negatief beleven, maar positief besef van eeuwigheid, in U, in ons. De naam daarvan is Liefde, het wezen van den Vader.
Mogen wij allen, bij het vervolgen van onze levensweg, steeds daaraan krachtiger leren vasthouden. Beseffen, dat iedere uiting die Liefde is, vertolking is van het wezen van den Vader zelf. Wanneer wij gaan van hoogtepunt tot hoogtepunt, en wanneer wij de portalen van duisternis en lijden doorschrijden moeten, laat ons dan die draden in onze handen gevat houden! Die liefde- banen, die ons verbinden èn in verbinding houden, met allen die in het wezen van den Vader één zijn.
God zegene U.
Amen.