Selecteer een pagina

3 augustus 1953 – Het licht daagt

Welkom mijn goede vrienden in dit huis, waar wij bijeen komen na een langere periode – gedurende welke onze gedachten zich op het afgesproken uur gericht hebben naar deze plaats, nietwaar, zo is het geweest. Zo is het met U geweest én met ons in deze sfeer. Wij komen thans weer samen, Gij, in de waarneembare stoffelijke vorm, en wij, de ongeziene gasten voor de meesten Uwer.

Wij zijn hier, wij en de engelen die om U heen zijn, uw vrienden, die met U samen gekomen zijn in dit huis, in deze opperkamer, opdat wij tezamen wederom een uur mogen beleven van lering en opwekking en sterking, van krachtsinspanning voor het ontvangen, een krachtsinspanning die omgezet moet worden in het doorgeven van datgene wat wijzelf ontvangen hebben.

Dat geldt voor U en evenzeer voor ons. Wij komen samen na een afwezigheid van enige tijd. Dat is zo geweest in de stoffelijke waarneembare vorm; maar Gij en wij hebben ons gericht naar deze plaats en wij zijn met U samen geweest in het contact zoals het altijd aanwezig is.

Wanneer Gij bedenkt, dat daar in Uwe wereld een grote menigte is van gelovigen, die zich keren op de bepaalde uren van iedere dag in de richting die naar het heiligdom voert, kunt Ge dan nagaan hoeveel kracht daarvan uit moet gaan in de wereld waarin Gij zijt? Allen die samen komen in de geest op die bepaalde plaats en van daar zich richten als een machtige kolom van gebed tot den Allerhoogste.

Ja, zoiets hebben wij immers ook beleven mogen! Wij komen nu samen in de stoffelijke vorm voorzover het U betreft én wij kwamen samen in de afgelopen weken, wanneer wij niet op deze wijze bijeen waren, en richten ons hier op het doel dat ons verbonden houdt.

Hebt Gij er wel bij stilgestaan, hoe het mogelijk is, dat Gij en wij hier samen ons treffen mogen? Hebt Gij wel nagegaan wat daarvan de achtergrond en de ondergrond, het uitgangspunt moet zijn? Welnu, wij willen daarover vanavond gaarne enige woorden met U spreken.

Wij hebben in Uw wereld waargenomen hoe meer en meer gesproken en gedacht wordt over de uitstralingen die ieder mens ten opzichte van den ander voelbaar maakt. Ja, inderdaad, Gij kent dit phenomeen. Gij weet dat – wanneer Gij de hand schudt van iemand wiens uitstraling overeenstemt met de Uwe – Gij een aangename aandoening ervaart, doch dat er ook contact met Uw vrienden in de aardse sfeer is waarbij de uitstraling van de ander als het ware botst met de Uwe en Gij onaangenaam getroffen wordt. Welnu, dat is een goed beeld. Gij moet op het punt van de uitstraling meer aandacht gaan schenken aan Uw eigen ervaringen in het contact met Uw medemensen. Wanneer Gij voelt, dat de uitstraling van de ander U sympathiek en aangenaam aandoet, gaat dan met die mens verder. Gij zijt verwant.

Zo is het ook tussen U en ons, mijn vrienden! Gij hebt een uitstraling die gevoelig is voor de onze, “sympathiek” is wellicht het ware woord. Wij kunnen het nog sterker uitdrukken, want wij hebben immers in het verleden gesproken over de eenheid en de harmonie, die tussen Uw en onze sferen bestaan moet en bestaan kan.

Welnu, Gij en wij leven in de cosmische sfeer in harmonie en dát is het wat ons in staat stelt met U samen te komen in de geest zoals wij het aanduidden. Het contact zoals Gij het tháns waarneemt is slechts een symptoom van het waarachtige contact en van de waarachtige harmonie en eenheid die tussen U en ons bestaat.

Dat contact blijft, óók wanneer de stoffelijk waarneembare vorm niet aanwezig is in de opperkamer. Gij weet dit immers allen! Wij geven uitdrukking aan Uw gedachten en ervaringen, zo goed als aan de onze. Wij hebben U niet gemist en Gij hebt ons ook niet gemist. Wat Gij wellicht gemist hebt is, dat Gij het symptoom van dit contact zoals wij het vanavond beleven mogen, niet hebt kunnen hebben, door verschillende omstandigheden.

Wij willen gaarne dat Gij U hier in deze gedachte verdiepen zult, dat Gij er langer bij zult blijven stil staan, n.l. dat het contact tussen U en ons, Uw helpers in andere sfeer, altijddurend en concreet is. Wij willen niet gaarne dat men spreekt over een incidenteel contact omdat men een incidenteel symptoom van het contact waarnemen mag. Wij willen gaarne, dat Gij U bewust zijt en blijft, dat het contact tussen U en Uw geestelijke vrienden in onze wereld altijddurend en reëel is; dat wij om en bij U zijn en eenheid met U hebben, óók wanneer daarvan geen bewijs in stoffelijk waarneembare vorm geleverd wordt. Wanneer Gij U keert, in de geest, naar dit vertrek, de opperkamer waarin wij samen komen, is dit niet iets bijzonders. Gij hébt het contact met ons en het blijft – óók wanneer het niet door een symptoom als hetgeen wij thans beleven gedemonstreerd wordt.

Welnu, wij hebben gesproken over de stralen die uitgaan van de mens, van ieder mens. Zowel van de stoffelijk levende mens die een geestelijk-levend mens is, als van ons, geestelijke wezens, die het stoffelijk kleed afgelegd hebben.

Wij hebben leidslieden en de straal die van hen uitgaat trekt ons zoals een magneet het ijzer aantrekt en houdt ons verbonden.

Wij wilden gaarne, dat Gij ook op die wijze U verbonden wilt voelen met ons, die immers in eenheid en volkomen harmonie met U samen in diezelfde straling ons bewegen.

Gij meent wellicht, dat het toevallig is, dat Gij toegetreden zijt tot de kleine kring, die gevormd werd. Welneen, zo is het niet. Er is in dit verband van generlei toeval sprake. Gij zijt ieder van U uitzonderlijk gekozen. Ieder van U is afzonderlijk beoordeeld op de basis of Gij zijt degene, die in eenheid met ons verbonden blijven kunt.

Wij spraken met U in het verleden over het rustpunt, dat een ieder Uwer moet en kan vinden in zichzelf. Wij spraken met U over het zoeken van het Koninkrijk Gods, dat in U is. Welnu, wanneer Gij dat doet, dan keert Gij U naar de kern van de straling waarin Gij en wij ons bewegen mogen. Wanneer Gij geconcentreerd zijt op die richting in Uw denken, in Uw Zijn, dan kunt Ge overtuigd wezen, dat daar waar Gij de absolute volheid van Uw eigen wezen ontmoeten gaat, Gij óók ontmoet de instraling van het hogere en grotere dat met U verbonden is.

Wij komen op deze feiten telkens en telkens weer terug. Wij wezen U in het verleden op de noodzaak om eerst in onszelf te zoeken naar de werkelijkheid van alle dingen die in ons leven: het eeuwige in onszelf dat is, dat blijft, dat het enige is waarvoor wij leven. Wij komen daar vanavond opnieuw op terug.

Wanneer Gij wilt leven volgens de hoogste beginselen, dan kunt Gij dat slechts doen doordat Gij U bewust laat zijn – bij alles wat U ervaren moogt, bij iedere handeling die Gij verricht – dat Gij zijt het eeuwige-Ik, Gij in U draagt het eeuwige-Ik. Wanneer Gij zo Uw houding in de wereld van het stoffelijke wilt bepalen – en Gij zult het meer en meer moeten doen naarmate Gij nauwer het contact met de geestelijke wereld ervaart – dan zult Ge inderdaad een houding zien veranderen, die U thans nog bindt aan het stoffelijk Zijn; dan zult Gij de vrijheid kennen; dan zult Ge opstijgen als een arend op zijn vleugelen, dan zult Gij de hoogten bereiken waarnaar Gij streeft.

Maar het wil zeggen: afstand doen van wat vergankelijk is. Zo moeilijk lijkt ons dit niet. Het verbonden-zich-voelen door het stoffelijk Zijn met de stoffelijke wereld is menselijk en begrijpelijk. Maar Gij zijt als mensen uitgestegen boven het stoffelijk Zijn doordat Gij het bewustzijn hebt, omdat Gij bewust U zijt dat Gij leeft in de eeuwige sfeer waarin het geestelijk leven is, dat Gij zelf dragers van het eeuwige zijt.

Wij komen telkens opnieuw met U en moeten ook nu nog met U spreken in de woorden van Uw sfeer. Hoe moeilijk dit is betuigden wij reeds vele malen. Het is inderdaad moeilijk om aan de stof waarover wij handelen moeten, uitdrukking te geven in Uw woordenschat, hoe rijk die soms ook moge zijn.

Wij spraken over de stralen die ons verbinden. Omtrent dit onderwerp, het gebied waarin wij de stralen waarnemen, zou veel meer gesproken kunnen worden en wellicht moeten wij daaromtrent ook inderdaad in de toekomst veel meer met U spreken.

Gij moet U bewust leren zijn hoe de stralen die U sympathiek aandoen en aangenaam voor Uw gevoelsleven zijn, ook inderdaad stralen zijn waarin het Goede verbinding en eenheid met U zoekt.

Gij moet U bewust leren zijn hoe er verschillende stralen zijn die, ofschoon niet in die mate duidende op de eenheid met U, toch van groot nut voor U zijn, omdat zij aanbrengers zijn van ervaringen, die Gij móet hebben, wilt Gij het goede dat tot U komt ook inderdaad waarderen kunnen.

Gij moet U bewust leren zijn hoe Uw wereld, alles wat daarin groeit, alles wat daarin leeft, onder invloed van stralen groot wordt en groeien mag.

Gij moet U bewust leren zijn, Gij moet Uw kennis leren verdiepen omtrent all deze onderwerpen. Gij moogt niet – nu Gij weet hoe Gij langs stralen met ons verbonden zijt – Gij moogt dan niet uitschakelen de kennis die tot U gebracht wordt op velerlei manieren, door het gesproken en geschreven woord.

Geeft het Uw aandacht, want in Uw wereld daagt het, mijn vrienden! In Uw wereld dringt het Licht door. Grotere kennis – dus grotere verantwoordelijkheid – wordt U gegeven. En wanneer Gij die kennis afwijst en de verantwoordelijkheid niet op Uw schouders laden wilt dan schiet Gij tekort. Gij schiet tekort als eeuwigheidskind.

Die kennis wordt gegeven aan Uw wereld. Het planetenstelsel wordt meer en meer bekend en de invloed darvan op al wat groeit en leeft en zich beweegt in Uw sfeer wordt langzaam maar zeer zeker vertrouwd gemaakt aan het vernuft van de mensen in de aardse sfeer.

Gij moet leren hoe dit alles met Uzelf een nauw verband onderhoudt. Hoe het is een stuk van Uw Zelf, Gij moet intreden, inkeren tot Uw Zelf om dáárin de krachten te vinden en het inzicht om de kennis en de waarheden die thans verstrekt worden aan de menselijke sfeer, op te nemen, te ontvangen, te begrijpen en te hanteren met Uw verantwoordelijkheid als mens, als kind van de Vader. Hij geeft U dit inzicht in het heelal. Hij geeft U dit inzicht in Zijn wezen. Begrijp dit toch! Al wat kennis, al wat wetenschap, al wat kracht van deze aard is, is ons gegeven doordat de Vader zichzelf duidelijker openbaar wil maken aan U en aan ons.

En wij mogen hier niet afwijzend of laks tegenover staan. Gij moogt niet zeggen: ik heb de tijd niet. Gij moogt niet denken: het is buiten mijn bereik. Neen, het is niet zo. Wanneer Gij U wilt keren naar het rustpunt in Uzelf, wanneer Gij afdalen wilt in datgene van Uzelf, wat eeuwig is en eeuwig blijft, en dáár Uw krachten meten wilt, dáár wilt worden de volmaaktheid, waartoe Gij voorbestemd zijt, telkens opnieuw U keren wilt dáárnaar…. gelooft het mijn vrienden, dan komt daar ook tot U inzicht, dat leiden zal tot grotere daden in de verrichtingen van alle dag.

Ja zo is het, zo hebben wij het beleefd in de dagen die voorbij gegaan zijn, in de jaren, de vele lange jaren, waarin wij geleerd hebben onszelf te richten op het innerlijk Ik, dat eeuwig is.

De toekomst van Uw wereld is in vele voorspellingen genoemd. Wij weten het en wij willen daar generlei voorspellingen aan toevoegen. Maar dit moeten en mogen Wij U zeggen: het daagt in Uw wereld. Dit is een feit! Wij zien hoe, langzaam maar heel zeker, op vele duistere plaatsen de duisternis begint te vervagen. Wij zien hoe het Licht doordringt daar waar voorheen het Licht niet gekend werd. Wij zien hoe de mens toebereid wordt, de mens zelf, Gij en Uw lotgenoten, om het Licht te leren begrijpen en te aanvaarden.

Wij denken hierbij aan hetgeen in het verleden dikwijls gebeurd is. Het verleden dat Gij kent en het verleden dat wij kennen en waaromtrent in Uw wereld slechts fabels en vaagheden bestaan. Toen ook Licht gegeven werd aan de mens en de mens het Licht niet waarderen kon, doch de duisternis verkozen heeft boven het Licht.

Laat dit zo nu niet zijn. Gij hebt een taak te vervullen – Gij, doordat Gij meerder Licht ontvangt. Gij hebt een plaats in te nemen in het brengen van licht overal waar de duisternis geheerst heeft. Gij hebt licht ontvangen, geeft dan van het licht dat in U is. Het licht, dat Gij zelf zijt, doordat door U uitstralen mag hoger inzicht, hogere macht dan wat Gijzelf kent.

Wij denken aan het woord, dat wie geeft niet verarmd wordt, doch verrijkt. Bedenkt dit, mijn vrienden! Wanneer Gij kunt geeft dan en geeft met volle handen. Denkt niet dat Uw voorraden uitgeput kunnen raken. Neen, daar zorgen wij voor, want Gij zijt de vooruitgeschoven posten op Uw terrein. Wij danken U, dat Gij die plaats innemen kunt en moogt en dat Gij daartoe bereid geweest zijt. Aanvaardt de consequenties daarvan! Het is heerlijk dat Gij contact hebt met de geestelijke wereld, ieder van U persoonlijk. Maar dat contact werkt door U óók voor anderen, voor de generaties, de vele geslachten, die komen gaan. Gij kunt doorgeven, Gij kunt geven met volle handen, omdat ook U meer gegeven wordt dan Gij nodig zoudt hebben voor Uzelf. Het is een waarheid dat wie geeft zichzelf verrijkt. Wie geeft het geestelijk goed, dat hem of haar gegeven is, die wordt rijker in het geven van die gaven.

Gij hebt hier een gelegenheid om Uzelf te verrijken. Niet doordat de woorden, die wij spreken iets nieuws bevatten zouden, geenzins, maar Gij komt hier gericht op het ene doel, dat ons samenhoudt. Het contact dat tussen U en de geestelijke wereld bestaat wordt hier gedemonstreerd voor U en voor ons, en daarin vindt Gij een verrijking.

Gaat dan uit en spreekt van het rijke, dat U gegeven werd en deel het uit aan anderen. Want daarop wordt thans gewacht. En naar de mate Gij uw opdracht vervullen wilt, naar die mate zult Gij ook verder gezegend worden, en zal het contact en het toevloeien van kracht en wijsheid en gezondheid en lering ook inderdaad vermeerderen.

Wij hebben een ernstig woord met U gesproken vanavond. Wij hebben Uw volle aandacht genoten en wij danken U daarvoor. Welnu, wij moeten dit uur thans beëindigen, want wanneer wij samenkomen dan hebben wij in feite weinig woorden te gebruiken.

Het gaat er ons om dat wij Uw gedachten en Uw Zijn richten mogen naar het hoogste en het beste dat wij kennen. Dat wij samen komen in de eenheid en de verbondenheid die bestaat tussen de sferen van liefde en van harmonie.

Het gaat er ons om, dat wij een moment samen beleven mogen, waarop onze krachten vernieuwd worden, doordat wij weten te zijn ingeschakeld in het werk van lichtbrenging.

Het goede nieuws dat wij verkondigen is: dat het Licht daagt.

God’s zegenende hand rust op U. Zijn leiding moge Uw voeten richten op de weg die Gij gaan moet. En…. mogen wij te eniger tijd niet samenkomen op deze plaats, in de gedaante en waarneembare vorm zoals Gij die thans kent, vreest dan niet, dat het contact tussen Uw en onze sfeer verbroken zou zijn. Geenszins! Wellicht is het goed U dan te doen beseffen hoe nauw wij verbonden zijn. Hoe onze eenheid volmaakt is.

Amen.

Chat openen
Waar kan ik je mee helpen?
Kan ik je ergens mee helpen?