Goedenavond mijn vrienden,
De aanwezigheid van zovelen hier in de opperkamer op dit uur is ons allen een vreugde en een verkwikking, een versterking van onze krachten. Wanneer wij spreken over de velen die hier samengekomen zijn, bedoelen wij niet alleen U, mijn goede vrienden, die wij waarnemen in het stoffelijk kleed, dat U omhult, maar wanneer wij samenkomen, zoals thans, dan zijn wij omringd door een grote schare, tezamen vormende een kring van vele dierbaren, die met U verbonden zijn gebleven, ook nadat zij het kleed, dat Gij nog torsen moet, afgelegd hadden. Velen komen vanavond met ons samen, velen komen om geleerd te worden, velen komen met U en ons bijeen, omdat de behoefte van ons allen dezelfde is. Gesterkt te worden, krachtiger te worden in het inzicht, dat wij mochten verkrijgen, het geloof aanwakkerende in het eindoel, opdat wij gezamenlijk de voleinding van het plan van den Vader naderbij mogen komen en het in vervulling mogen zien gaan.
Zo komen wij vanavond bijeen, wij allen hier in deze opperkamer. In een geest van verwachting, omdat wij kennen de noden van onszelf, omdat wij iets gezien hebben van de richting die gegaan moet worden en wankele schreden in die richting gezet hebben.
Gij zult bemerkt hebben mijn goede vrienden, dat wanneer wij U op onze avondbijeenkomsten toespreken, wij veelal een beroep doen op Uw kennis van het Heilig Woord, van Uw Bijbel, dit woord dat zo goed als mogelijk is uitgedrukt, datgene wat wij U gaarne ter verduidelijking zouden willen bijbrengen. Het “Woord van God” is dit boek veelal genoemd, en terecht. Het woord van God onzen Vader, zo heeft men het in jaren, in eeuwen ter hand genomen, bestudeerd, gelezen, herlezen, overdacht en bedacht wat de betekenis, de diepere grond van dat woord zou kunnen zijn. Wij in deze verlichte tijd, grijpen terug naar dat woord, omdat daar in de zuiverste taal, op de zuiverste wijze de bedoelingen zijn neergelegd van datgene wat wij allen behoeven om de richting te vinden – en die gevonden hebbende – die te vervolgen. Wanneer wij zeggen de zuiverste taal en de duidelijkste wijze waarop in die taal uitdrukking gegeven kan worden aan datgene wat wij nodig hebben, dan bedenken wij de belemmeringen van taal en taalgebruik. Ook de schrijvers van de oude boeken hebben dit geweten, mijn vrienden. Maar wanneer wij daarbij zouden stilstaan, dan kwamen wij niet veel verder. Ondanks de belemmeringen die verbonden zijn aan het gebruiken van taal en aan het taalgebruik zelve, omdat onvoldoende nauwkeurige uitdrukkingen ter beschikking staan om het allerfijnste en het allerhoogste uitdrukking te geven, menen wij toch dat in ieder van Uwer, zoals bij ons, aanwezig is het vermogen om te lezen achter het woord, om de betekenis te ontwaren die ligt verborgen in de zinnen die van woorden aaneengerijgd zijn.
Jazeker, mijn goede vrienden, zo is het, zo moeten wij leren te lezen en te verstaan. In het binnenste van ons is het vermogen om de diepere zin der dingen te leren begrijpen. Wanneer wij zoals op voorgaande bijeenkomsten uiteengezet is, een harmonieus geheel van emotionele en van mentale vermogens bereikt hebben, dan kunnen wij ook rekenen op een beter begrip in het binnenste van ons, van wat die diepe zin der dingen eigenlijk is. En zo moet het komen, zo moet het zijn, want eerst wanneer in het binnenste van ons het oor te luisteren gelegd kan worden, komen wij tot de ontdekkingen van het reinste en het helderste licht. Dan eerst kunnen wij de richting zuiver en goed vervolgen. Daarop komt het voor U en voor ons in onze voorbereidingen aan.
Hoe bereiken wij deze toestand, die zo noodzakelijk voor ons is? Wij denken hierbij aan het woord van den Meester: “Mijn vrede geef ik U, Mijn vrede laat ik U.” Reeds eerder spraken wij met U over het begrip van die vrede, die Christus in ons tot stand gebracht heeft. Jazeker, mijn vrienden, wij zijn beslist en uitgesproken op dit punt. Tot stand gebracht, zo is het. Hij leeft in ons, Hij manifesteert Zichzelf in ons en dat sluit in, dat wij in ons dragen, in het binnenste van ons, het hoogvertrek, het heiligdom, waarin Zijn vrede heerst. Een punt om van uit te gaan en om naar weder te keren. Zo is het, zo moet het zijn, zo moet het bewustzijn van een ieder van ons duidelijk gemaakt worden: Dat wij dragen in ons de vrede van Christus.
Ja mijn goede vrienden, het is noodzakelijk dit te beseffen en toch, wanneer wij het woord dat zojuist aangehaald werd overdenken, dan dringt bij een ieder van ons, die zich vediept heeft in het lezen van het heilig woord, de herinnering naar voren, dat daar ook geschreven is “Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.” Zo staat het daar en veelal is dit voor wie oppervlakkig, d.w.z. zintuigelijk leest en begrijpen wil, een contradictie. Maar in feite, is dat zo? Wij willen ons daar nader met elkander op bezinnen.
Vrede, neen, maar het zwaard. Wij herhalen niet gaarne hetgeen op voorgaande bijeenkomsten reeds met U besproken werd. Wij willen U alleen herinneren aan het woord dat wij doorgeven mochten wanneer wij de vorige maal bijeen kwamen op deze plaats. Nietwaar, wij hebben toen gesproken over de bezorgdheid die bestaan heeft en bestaat, dat men meer aandacht, zorg en belangstelling zou hebben voor “wat des mensen” en minder voor “wat des Christus” is. Nietwaar, Gij herinnert U deze woorden. Wij willen daar Uw aandacht nader bij bepalen. Inderdaad, er is in ons en om ons een strijd gaande tussen datgene wat des mensen, dat wat van de wereld is en datgene wat van Christus is. Wij zijn immers zelf de weerspiegeling van het gehele bespan, van de cosmos zelf. Wij dragen in ons het beeld van alles wat om ons zich afspeelt. Zo ook in ons speelt zich af, die strijd tussen het allerhoogste en datgene wat verbindt met het aardse, hetgeen wij hebben leren zien als tijdelijk, vergankelijk en dus wat wij terzijde stellen willen en moeten, willen wij als eeuwigheidswezens naar voren treden, bevrijd en opstijgen kunnen.
Die strijd is er in ons, die strijd is er om ons heen, die strijd blijft bestaan, zolang het mensdom, het geestelijk levend mensdom niet bevrijd is geworden van de kluisters van stof, natuurinvloeden en hoe men het anders ook noemen wil. Die strijd is er om gestreden te worden door U en door ons. Die strijd is het zwaard, hetgeen de Christus aanduidde in Zijn woord, toen Hij gezegd heeft: Vrede niet, maar het zwaard. Vrede niet, maar het zwaard.
Wij mogen onmogelijk tevreden zijn, wij mogen onmogelijk berusten in een toestand van thans. Wij kunnen het niet, want immers, wanneer wij inkeren tot dat hoogvertrek in het binnenste van ons en daar zouden willen rusten dan kan dat niet, want vandaar uit komen de impulsen, van daaruit komt de energie die ons voortdrijft, van daaruit komt de aandrang en de kracht om aan die aandrang gevolg te geven, opdat wij nader het zwaard hanteren mogen. Het zwaard dat de draden doorsnijdt, die ons verbinden met de stoffelijke wereld, de natuur, de elementen, datgene wat vergankelijk is, opdat wij als eeuwigheidskinderen bevrijd mogen worden.
De woorden, zojuist gesproken, zijn belangrijk, mijn vrienden. Want wij moeten, willen wij die strijd kunnen voeren, een punt hebben waarop wij geleid kunnen worden. Een punt waar wij rusten en kracht kunnen opdoen. Dat punt wordt gevonden door U en door ons wanneer wij ons bewust zijn, dat wij in ons dragen: De vrede die niemand verstoren kan, die innerlijke rust, die kracht is.
Dit is iets anders mijn vrienden, dan wanneer men spreekt van het overgegeven zijn aan de wil van God. Het is een andere richting dan wat men veelal aangenomen heeft met de betekenis van het leven van den Christen. Het leven van den Christen zoals wij dat veelal waarnemen kunnen in zijn interpretatie van zelfs heden ten dage onder U mensen is: Een passief berusten, een zich willen laten gaan. Dit is het niet. De rust die Christus geeft is een actieve rust, indien wij het zo zeggen mogen. Het is de verbondenheid in ons weten met het eeuwige; de drang kennen, die het eeuwige in ons wekt, het vuur dat in ons brandt, zich zien oplaaien en daarin gesterkt worden, gestaald, gehard, met nieuwe energie, met nieuwe moed en kracht bekleed, omdat wij in het binnenste van ons weten, dat het eeuwigheidsbeginsel actief werkzaam is en onblusbaar voortbrandt.
Dat is een strijd, mijn vrienden. Het is een strijd die gestreden moet worden. Hoe wij ook zouden willen, wanneer wij eenmaal die blik in het binnenste van onszelf geslagen hebben, wij kunnen niet langer toezien hoe het leven vervloeit en vervlakt, zoals het vroeger het geval is geweest. Wanneer wij dát beleefd hebben, dan verstaan wij ook met andere oren, dan de zintuigelijke. Dan zien wij ook met helderder blik dan het stoffelijk oog vermag te zien. Dan spreken wij ook een andere taal en andere woorden, dan die van de stoffelijke mens, want dan treden wij in de gemeenschap van de geestelijke vrienden, die U omringen om U te helpen en te dragen en te schragen op de weg die Gij gaat. Het is nodig dat Gij de aanwezigheid, die zo vaak wij reeds betoogden, U gewaar wordt. Het is nodig dat Gij luisteren kunt, ieder van U persoonlijk, naar de woorden van hulp en steun, die U toegevoegd worden. Het is nodig, dat Gij zien kunt een verder gedeelte van de weg die Gij bewandelt en wanneer Gij in het binnenste van U de rust, de vrede, die des Christus is beleefd hebt, dan is U dit ook mogelijk.
Jazeker, wanneer wij dit alles overdenken, dan moeten wij toch een ander woord hieraan toevoegen. En dat is hetgeen gesproken werd op de berg: “Elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad.”
Zeker, het kwaad is er. Het kwaad in deze betekenis zien wij als de gebondenheid, de weerstand die er is, die het opstijgen belemmert; het kwaad zien wij als zodanig aangeduid. Dat is er. Maar wanneer wij bewust leven, dan is dit niet een volledig allesoverheersend bewustzijn dat opeens tot ons doordringt, dat opeens zich van ons meester maakt, dat zonder meer alle weerstand in ons teniet doet. Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Iedere dag, ieder uur, iedere bewustzijnsbeleving is genoeg om aan ons te laten zien een nieuwe draad die afgesproken moet worden, een stuikelblok, dat overwonnen moet worden.
Zo gaat het, mijn vrienden. Weest getroost, hebt goede moed. Niet de ganse omvang van het werk dat Gij doen moet wordt ineens U klaar en duidelijk, maar wanneer Gij doen wilt datgene wat zich aan U voordoet als te moeten worden gedaan, dan is dat voor thans genoeg.
“Indien Gij deze woorden hoort en ze doet,” zo werd het gezegd, zo wordt het ook nu gezegd. Zo klinkt ons woord tot U nu.
Wanneer wij tot U spreken vraagt Gij U dan niet af met welk doel en met welke authoriteit wij spreken? Inderdaad, het moet wel zijn, dat deze vragen zich bij U voordoen, en terecht. Inderdaad, wij willen daarop zover ons dat thans mogelijk is U een antwoord geven: Wij komen tot U in den naam des Allerhoogsten. Wij komen tot U als dienaar en priester van den Vader. Wij komen tot U in die verhouding en in de opdracht die ons gegeven werd van Hemzelf. Wij komen tot U opdat wij met simpele woorden U helpen mogen bij het richten van Uw schreden. Wij komen tot U in de hiërarchie die van Hem uitgaat en wij mogen dit werk met U verrichten, opdat Gij en wij samen bouwen mogen aan de voleinding van het plan van den Vader.
Dat is het doel dat nagestreefd wordt door U en door ons. Wij weten onze plaats, Gijzelf zijt U Uw eigen plaats wellicht minder bewust en het zou onjuist van ons wezen, indien wij een ieder van U persoonlijk Uw plaats verklaarden. Dat kan niet zó geschieden. Het verklaren van Uw plaats in de hiërarchie waarover gesproken werd, geschiedt in het binnenste van U, waar ieder Uwer, wanneer de tijd daartoe gerijpt is, verduidelijking zal krijgen omtrent de opdracht die vervuld moet worden.
Vervuld en opdracht, waartoe? Welnu mijn vrienden, in het binnenste van Uw wezen is op die vraag wellicht reeds lang geleden het antwoord gegeven. Het plan van den Vader omvat U en omvat ons. Niet als uitverkorenen, niet als apart gekozen schepselen, niet als de zonen van een Vader die onderscheid maakt tussen de eerstgeborene en die daarna gekomen zijn, geenszins. Het plan van den Vader strekt zich uit naar het gehele levende mensdom, naar alle vormen en demonstraties van het geestelijk leven, dat zich afspeelt binnen Uwe sferen en de onze. Het plan van den Vader, dat wij ons allen bewust mogen scharen aan Zijn zijde, als gelijkgerechtigde kinderen van Hemzelf, gaat in vervulling door U en door ons, doordat wij onzelf bewust worden te zijn Zijn kinderen, dragers immers van het Christuslicht in ons.
Het is de bedoeling van het werk, dat aangewakkerd wordt, op velerlei plaatsen in Uw wereld en in Uw sfeer, dat er een samwerking tot stand worde gebracht tussen Uw sferen en de onze. Het is de bedoeling, dat het geestelijk leven aangewakkerd wordt in vormen die Gij thans uitsluitend nog kent als stoffelijke en zintuigelijke waarneembare vormen. Maar vergist U niet mijn vrienden. Iedere uiting van het Zijn der mensen, of het is op economisch, sociaal of politiek gebied, draagt en wordt gedragen door geestelijk Zijn en wanneer wij met U spreken over de individuele mogelijkheden die nu verborgen zijn, denken wij aan U en wij willen dat Gijzelf aan Uzelf en de anderen van Uw kring denkt als zijnde leden van de gemeenschap, waarover wij tevoren reeds gesproken hebben. Iedere uiting van het gemeenschapsleven die Gij kent, moet zijn en worden een uiting van het geestelijk leven van een ieder van U persoonlijk, opdat de gehele maatschappij, waartoe Gij behoort, doordrenkt en doordrongen wordt van geestelijk bewustzijn en een demonstratie, een klare uiting worde van het geestelijk leven, dat onder U is en dat in U gemanifesteerd wil worden.
Begrijpt Gij nu, wanneer wij deze woorden tot U gericht hebben, hoe urgent het is, dat Gijzelf, ieder Uwer persoonlijk, klaarheid krijgt en bewustwording bereikt in grotere mate dan tevoren? Want het is zaak, dat Uw maatschappij, Uw wereld gered worde van de tegenwoordige toestand, die is van opgang en rijzing en voltooiing voor het moment, terugval en dood en een nieuw begin. Daar doorheen breekt de kracht van de liefde van Christus, die zich openbaren wil in nieuwe vormen, op nieuwe gebieden als geestelijk werkzame kracht van God, opdat op elk gebied van Uw leven een duidelijk waarneembare geestelijke activiteit zich ontplooien kan en daardoor de bevrijding van het heelal, zoals Gij het kent, tot stand moge brengen.
Wij spraken tevoren met U vaak reeds en zeiden: Het daagt, het nieuwe leven breekt aan, in U, in ons, in onze kring en wij moeten dat leven de kans geven om verder door te breken. Hoe kan dat zijn? Hoe kunnen wij onze rol, onze plaats daarbij vervullen? Welnu, vanavond zeiden wij het U. Dag na dag zal het ons duidelijk zijn, datgene wat wij tot stand brengen moeten doordat wij afbreken. Begrijpt Gij nu beter het woord: Niet de vrede, maar het zwaard. Zo is het, voor U, voor ons, zoals het was en is in de levensgang van een ieder die ingeschakeld mag worden en moet worden om het plan van den Vader tot stand te helpen brengen. Zo is het en de kracht daartoe vinden wij weer in het bewustzijn dat leeft in ons, dat het Christus is en Zijn liefde, die in ons overheersen gaat. Het Christusbewustzijn in ons is een levende kracht, een kracht die vrede inhoudt, doordat zij zuiver gericht en rein het hoogste alleen vertegenwoordigen mag.
God zegene U. Wij blijven verbonden met een ieder Uwer. Wij blijven U nabij. Wij spreken een taal tot ieder Uwer persoonlijk, die verstaanbaar voor U is in het binnenste van Uw wezen. Luistert scherp! Wij spreken een duidelijker taal wanneer wij persoonlijk met elk Uwer overleg mogen plegen dan wanneer wij, zoals nu, in meer algemene zin tot U spreken mogen. Wij spreken een taal die U en ons vertrouwd is, een eigene taal: De taal der liefde. Wanneer Gij luisteren wilt naar de woorden, de raadgevingen en de aanwijzingen van Uw eigen kring van persoonlijke helpers, dan kunt Gij ook leren zien met ruimer en helderder blik, dan zult Gij beter verstaan de diepere betekenis der dingen en wanneer Gij dat zoekt, dat bereiken wilt, weest stil, stil ten opzichte van alles wat Uwszelfs is. Zoekt alleen het bewustzijn van wat des Christus is en dat is het hoogste, het eeuwige in U en in ons.
God zegene U.
Amen.