Goede vrienden,
Het komt ons voor, dat wij, wanneer wij samen komen als thans geschiedt, in het verleden zo weinig aandacht hebben geschonken en bijna onopgemerkt hebben gelaten de moeilijkheden welke een ieder Uwer in eigen persoonlijk stoffelijk Zijn ondervinden moest. Dat is wel zo. Wij voelen het, dat bij sommigen Uwer de gedachte gerezen is, dat het wel zeer goed, zelfs heerlijk is om samen te komen op deze bijeenkomsten, maar dat toch de behandelde stof op deze avonden los staat van de problemen en de moeilijkheden van elke dag die Gij ondervindt in Uw stoffelijk Zijn. Welzeker hebt Gij daarin gelijk. Zo is het ook inderdaad geweest. Wij hebben moedwillig over andere zaken gesproken dan de dingen die U elke dag moeten bezig houden. Ja, moeten bezighouden. Ja, moeten, inderdaad. Zo is het toch? Wij hebben U gesproken over zaken die liggen op een ander terrein…. naar de beoordeling van de aardse mensen. Zo heeft het U tenminste moeten schijnen. Wij willen daar vanavond gaarne een ogenblik bij stil blijven staan en willen daar nader met U over spreken.
Wij hebben begrip voor de moeilijkheden die zich voordoen in het stoffelijk Zijn van ieder mens. Wij kennen die moeilijkheden. Sommigen onzer in onze sfeer kennen identieke moeilijkheden als die welke Gij ondervindt, omdat wij die zelf doorgemaakt en overwonnen hebben.
Wij zouden U op deze avonden hebben kunnen toespreken en U vertellen van onze ervaringen op diverse punten, die U thans moeilijkheden schijnen, inderdaad U moeilijkheden bieden, problemen vormen voor U in het leven van alle dag in stoffelijke zin. Moeilijkheden die wij kennen, die wij overwonnen hebben.
Dat wij dit niet gedaan hebben heeft een bepaalde zin. Een bepaalde bedoeling zat bij ons voor om daarover niet te gaan spreken. Wij hebben ook niet het verlangen thans af te dalen in de bijzonderheden, in de détails van het alledaagse leven van een ieder Uwer, ofschoon wij weten hoe belangrijk dat leven voor een ieder Uwer is, want Gij zijt daarin geplaatst juist om die moeilijkheden te overwinnen. Onze woorden hebben wel een algemene strekking gehad en zullen door U ook als zodanig gewaardeerd worden, maar zij hadden niet direct betrekking op Uw stoffelijk Zijn en de problemen, die zich daarin voor U voordoen.
Wij hebben deze avonden gekozen om op dit punt nader met U te beraden en om U nader inzicht te verstrekken in de redenen die ons ertoe geleid hebben om niet op die wijze met U te rade te gaan. Wij hebben met U gesproken over de strekking van het leven als één geheel, het eeuwige-leven dus. En daarin speelt de plaats die Gij thans vervult een betrekkelijk geringe rol. Maar wij hebben begrip voor de moeilijkheden en voor de tegenwerpingen, die Gij ondervindt door het leven van thans, als wij het zo uitdrukken mogen, om U één te maken met de eeuwigheidsgedachte. Wij willen U gaarne in overweging geven onze woorden, die tot dusverre in deze opperkamer gesproken werden, in gedachten te houden en dan vertellen wij U verder daaromtrent het volgende.
Wij hebben reeds tevoren gesproken over het nieuwe leven dat wij zien aanvangen, over het licht dat opgaat en wij hebben gezegd: het daagt. Inderdaad, het daagt, wij zien het. Wij zien dat een nieuwe mens voortkomt uit U en door U, die zijn plaats gaat innemen. En dat een periode wordt geboren in de geschiedenis van het mensdom die geheel nieuw geacht moet worden, doordat er een bewustzijn demonstratief gewekt wordt, dat zich moet laten gelden. Wij voorzien dit. Wij voorspellen dit niet. Het is daar. Het is begonnen. Gij zijt mensen gedeeltelijk behorende tot die oudere groep en uit U komt voort en is bezig voort te komen die nieuwe mens, waarover Gij gelezen en gesproken en gehoord moet hebben. Men heeft het in Uw wereld voorvoeld, de geboorte daarvan heeft zich aangekondigd en men heeft een periode van voorbereiding en van verwachten gehad. Nu gaat die verwachting in vervulling en zoals het is met iedere geboorte, dit geschiedt met pijn en leed en Gij moet U daarop voorbereiden, elk Uwer persoonlijk, want Gij zult die geboorte aan den lijve ondervinden moeten.
Wij hebben daarbij stil gestaan. Wij hebben daarop gedoeld in de woorden tot dusverre tot U gesproken in deze opperkamer. Wij dachten daarbij aan de geboorte-weeën, aan de barenssmart die Gij doormaken moet. Het kan niet anders, mijn vrienden. En wij hebben gemeend U te mogen en moeten opheffen boven het bestaan van thans uit, met het oog op het bestaan dat voor U en de Uwen opengaat in de periode, die thans aangebroken is.
Wij hebben thans gesproken over een geboorte van een nieuw tijdperk in de geschiedenis der mensen, dat is juist uitgedrukt. Wij willen nog meer daarover vertellen, opdat Gij in de verwachting, die in U is, U richten kunt naar datgene wat Gij doormaken zult, doormaakt reeds in vele gevallen.
Wij denken hierbij aan die alledaagse bijzonderheden van Uw gewone leven. Ja, bijzonderheden zijn zij toch, al zijn het ook alledaagse bijzonderheden. Wij hebben de mens leren zien, omdat wij onszelf leerden begrijpen als anders dan zoals Gij Uzelf dikwijls nog ziet.
Wij hebben nagegaan in eigen ervaring en de harde lessen van eigen verwerving inderdaad beleefd, omat wij moesten leren kennen de lusten en drijfveren, die ons voortbewogen hebben in het verleden. Die lusten, die drijfveren, die motieven, die impulsen, die kent Gij allen, mijn goede vrienden. Zij zijn in U als in ons. En toen wij het leven leidden zoals Gij het thans doormaakt, werden wij beheerst door driften, lusten, impulsen en hoe Gij het verder noemen wilt. Wij kennen U dus omdat wij onszelf leerden zien en begrijpen.
Wij weten ook, dat de moeilijkheden van het dagelijks bestaan in het stoffelijk Zijn, voortkomen uit het feit, dat de mens in die toestand onderworpen is aan begeerten die nauw verband houden met dat stoffelijk Zijn. Het is foutief en onjuist om aan te nemen dat die driften en lusten, begeerten, impulsen foutief zouden zijn, geenszins. Zo is het niet. Het zijn eigenschappen die de mens gegeven zijn, attributen, die hem verheffen kunnen boven het stoffelijk bestaan. Maar wanneer wij door deze impulsen geleid worden naar beneden en daarmee vast geklonken worden aan het stoffelijk, aards bestaan, dan is de uitwerking en de toepassing van die impulsen foutief, al blijft de impuls zelf gehandhaafd als zijnde een kracht die bedoeld is tot veredeling van de mens mede te werken.
Mijn vrienden, wij hebben in de afgelopen periode, wanneer wij samen kwamen, gesproken met U over diverse van de eigenschappen die de stoffelijke mens bezit, al hebben wij wellicht niet zo in dezelfde woorden uitgedrukt hetgeen wij thans verduidelijken willen, n.l. dat wij de richting die wij kiezen voor onszelf, het opwaartse pad dat wij wensen te gaan, moeten en kunnen betreden doordat wij de richting kiezen en richting geven aan de impulsen, die de uitingen zijn van ons stoffelijk bestaan.
Inderdaad, wanneer wij voorzien de periode die thans aangebroken is en wanneer wij menen in volle overtuiging te mogen zeggen, dat het het meest glorieuze tijdperk van het mensdom inluidt, dan kunnen wij dit verklaren, omdat voorzien wordt in onze sfeer en ons medegedeeld wordt van de hiërarchie die hoger geplaatst is dan wij geplaatst zijn, dat in die periode die thans ingegaan is, de impulsen, de driften, de hartstochten van de mens inderdaad eensgericht zullen worden naar het opwaartse pad en dat deze driften en lusten besteed zullen worden tot het vervolgen van de weg dit tot God voert.
Zo is het gezien. Het toekomstig beeld, dat voor het mensdom geschilderd wordt in deze woorden, is inderdaad groots, verheven boven ieder voorstellingsvermogen dat Gij thans bezitten kunt.
Mijn vrienden, het is goed, het is heerlijk om hier samen te komen, samen te zijn in een geest van verwachting en om gesterkt en opgeheven te worden; maar, wanneer wij daarna weder ieder onze eigen weg vervolgen en het blijft bij het vervolgen van de weg met wellicht een gesprek, een gedachte over de bedoeling des levens zoals die hier besproken werd, dan komen wij niet veel verder, dan wordt de geboorte vertraagd in U en door U. Het gaat er voor U en voor ons om, mijn goede vrienden, dat Gij van hier zult gaan, gesterkt, niet alleen naar lichaam en naar ziel, maar dat Gij die krachtsvernieuwing zult uitdragen en demonstreren in ieder aspect van Uw wezen, in ieder aspect van Uw eigen Zijn, inclusief het stoffelijk Zijn, waardoor Gij thans nog gebonden zijt.
Wij hebben begrip voor de moeilijkheden die Gij doormaken moet, omdat Uw ziel gerijpt moge worden, opdat Uw geest krachtiger moge worden door de weerstand die hij ondervindt. Wij hebben daar volledig begrip voor, zoals wij zeiden, omdat deze moeilijkheden ons bekend en vertrouwd geworden zijn.
Wij hebben ook in eigen ervaring geleerd hoe wij, doordat wij onze lusten en impulsen gericht hebben naar het enige doel waarnaar wij thans gericht willen zijn, het bestaan als in het stoffelijke bestaan, kunnen veredelen en opheffen. Het betekent dan, mijn vrienden, dat wanneer wij daarin slagen, iedere handeling in de stoffelijke sfeer een geestelijke handeling wordt. Dat iedere ervaring, die in stoffelijk opzicht opgedaan wordt, een verrijking wordt van ons zielebezit.
Hebt Gij daarbij nagedacht weleer? Hebt Gij daarover Uw gedachten willen laten gaan? Hebt Gij de mogelijkheden die daardoor voor U open gaan ooit geschat en ooit gewaardeerd?
Wij hebben met U gesproken in de aanvang van de bijeenkomsten die wij thans met elkander mogen hebben over de noodzakelijkheid dat wij richting kozen voor ons leven, richting voor onszelf, d.w.z. dat wij onszelf richten naar een bepaald doel, hetgeen wij bereiken willen en wij hebben nimmer de fout begaan, dat wij het doel, dat voor U open staat, te gering geacht hebben of dat de tekening daarvan enigermate tekort is geschoten.
Neen, wij hebben U steeds het allerhoogste als einddoel gesteld. Wij hebben U gewaarschuwd voor de moeilijkheden op Uw weg. Wij hebben U verteld hoe er kruisiging door te maken zou zijn voor U, telkens en telkens weer. Wij gaan heden een stap verder met U. Nog een stap verder in de richting, die Gij vrijwillig gekozen hebt en die Gij met ons wilt gaan en vervolgen.
Wij willen U zeggen, dat Uw opdracht is, dat iedere handeling, iedere uitvoering van de impulsen die Gij kent in Uw leven, wanneer die gericht is op het goddelijke doel, het eeuwige alleen, inderdaad wordt een verrijking van Uw Zijn en daardoor een verrijking van het totale Zijn van het mensdom. Want Gij telt, mijn vrienden, ieder Uwer persoonlijk telt voor de volle honderd procent. Gij telt, Gij hebt een rol te vervullen, niet alleen voor Uzelf, maar door U worden vele anderen gered indien Gij zelf gered wordt. Gered van de gebondenheid van het Zijn in de stof, het wederkeren daarin. Gij, wanneer Gij opgeheven waart, zoudt anderen mede opheffen kunnen. En dat is Uw opdracht. Daarom, daarom zijt Gij zo belangrijk.
“En toen het avond geworden was, brachten zij de kranken tot Hem.” Dat woord schildert naar ons inzien volledig het leven van degene in wie het Christuslicht volledig en helder en zonder enige schijn van verduistering branden kan. Wanneer Gij en wij in de sferen waarin wij zijn het Christuslicht in volle glorie in ons kunnen laten branden (en het is een licht, dat wij brandende houden móéten), dan zal in de avonduren, wanneer het stil geworden is, de invloed van dat licht heling brengen.
Zo was het met Jesus, de Christus. Wanneer zijn taak van als stoffelijk mens met stoffelijke mensen verkeren, afgedaan was voor de dag, dan kon de straling van het Christuslicht in Hem genezing brengen. Ja, die straling, die was er immers altijd. Wij weten het, dat wie de zoom van Zijn kleed aanraakte, door die straling beroerd, genezen werd.
Mijn vrienden, wanneer Gij in U het licht van Christus in volle glorie kunt en wilt laten branden, dan zal die straling betekenen genezing en kracht voor allen met wie Gij in aanraking komt.
Onze woorden op deze plaats tot U gesproken worden op vele plaatsen in Uw wereld en in onze sfeer herhaald, wellicht in andere vorm, wellicht, neen zeer zeker in andere taal. De bedoeling daarvan is en blijft hetzelfde, want wij zijn de herauten van de nieuwe periode, die in het mensdom geboren wordt. Het oude wordt nu afgesloten en wij kunnen die geboorte helpen verhaasten wanneer wij ieder van ons persoonlijk ons bewust worden, dat die geboorte er aankomt en dat de tijd van verwachten voltooid geworden is en ook bereid zijn om de smarten en de weeën daarvan op ons te nemen.
Vrienden, hoe moeilijk Uw tijdelijk Zijn in de gebondenheid van het stoffelijke ook moge wezen, die ervaringen hebben een bedoeling. Niet alleen opdat Gij erdoor gesterkt en gestaald zult worden, maar opdat Gij die moeilijkheden, die beproevingen omzetten zult tot geestelijke kracht waardoor Gijzelf en anderen het opwaartse pad vervolgen moogt.
Vrienden, wij spreken van het opstijgen. Het opheffen dus van de zwaartekracht, die U terughoudt. Bedenkt dit wel. Wanneer Gij opstijgt zal de waarde van Uw eigen wezen zich doen gevoelen en zullen als het ware handen uitgestrekt worden om U terug te houden en terug te trekken tot waar Gij thans zijt en dieper nog dalende dan waar Gij thans reeds zijn moogt. Wilt dit bedenken. Wanneer er een geestelijke opleving plaatsvindt, wordt deze altijd bestreden doordat duistere machten zich daartegen verzetten zullen. Het is de wet van de zwaartekracht. Wanneer Gij geestelijk verlicht meent te kunnen opstijgen, wil, tenzij Gij gewapend zijt, Uw stoffelijke zwaarte U terugtrekken in de stof.
Vrienden, daarom is het noodzakelijk, dat Gij leert bewust Uw impulsen, Uw driften, Uw aanleg te richten op God den Vader zelf. Wanneer Gij dat doen kunt – en waarom zoudt Gij niet slagen waar anderen voor U door de kracht van Christus daarin wel geslaagd zijn – wanneer Gij daarin slagen kunt, dan heft Gij het stoffelijke op, doordat Gij het vergeestelijken moogt.
Wij spraken de vorige maal dat wij bijeen kwamen in deze opperkamer over het feit, dat alle aspecten van Uw maatschappij, sociaal of economisch, politiek en wat nog meer, doordrongen zouden worden van het geestelijk wezen wat van Goddelijke oorsprong is. Daardoor zal de aarde het “Paradijs” worden, dat ons beloofd is. Welnu mijn vrienden, de periode die aangebroken is, luidt dit in en Gij en wij hebben de taak doordat wijzelf persoonlijk in ons stoffelijk Zijn opstijgen mogen en het stoffelijk doordringen mogen van de kracht des geestes, “dat Paradijs, dat Duizendjarige Rijk” nabij te brengen. Schonere gedachten, schoner taak kennen wij niet. En wij vermogen het, in de kracht van Christus.
Amen.