Selecteer een pagina

15 juni 1953 – Hebt uw naaste lief

Over het Karma werd gesproken op de vorige avonden, dat wij samen bijeen waren in deze opperkamer. Wij hebben vele woorden gebruikt om U het negatieve bewijs voor het Karma te leveren. Wij hebben ook getracht U duidelijk te maken hoe veelal, wanneer mensen in Uw wereld het woord Karma gebruiken, zij eigenlijk menen de gedachten, de beelden, het besef, die verbonden zijn aan de oerbeelden, welke terugvallen tot tijden van lang geleden, toen zij in vrees en in angst leefden voor het wezen, dat zij God noemden. Wij hebben U juist doordat wij op de eigenlijke diepere betekenis van het woord Karma niet ingingen, duidelijk pogen te maken wat de betekenis van het Karma in feite is. Wij geloven, dat wij hierin voldoende geslaagd zijn voor het doel van onze bijeenkomsten. Wij willen U thans er op attent maken, dat het Karma en het begrip dat daarmede wordt aangeduid, niet iets is wat geldt voor het individu, maar dat het inderdaad is en moet zijn een belevenis, een groei, een ervaring voor Uw gehele menselijke gemeenschap.

Dit, mijn goede vrienden, is een belangrijk punt. Het gaat niet zozeer om de belevenissen van het individu op zichzélf, maar om de belevenissen van het individu als lid van de familie der mensenkinderen.

Daarom goede vrienden, gaat het inderdáád. Wie en wat Gij persoonlijk zijt, lijkt belangrijk, gezien in de sfeer van Uw tijdelijk stoffelijk bestaan. Maar na hetgeen voorafgegaan is aan deze avond zult Gij wellicht reeds begrijpen, dat Uw rol als persoon, als individu, slechts belangrijk is voor zover deze rol betrekking heeft op de belevenissen, de groei en het welzijn van Uw gemeenschap, waarvan Gij déél uitmaakt.

Ja, inderdaad, dát is de bedoeling van ons samenkomen vanavond, dat wij daaromtrent spreken zouden. Hoe belangrijk het individu en de individuele ervaringen en belevenissen zijn, blijkt eerst ten volle wanneer wij ons realiseren mogen dat onze ervaringen, onze belevenissen betrekking hebben op de totale familie van mensenkinderen; dat iedere belevenis en iedere ervaring door ons beleefd en hóe die door ons beleefd en verwerkt werd, zijn uitwerking doet gelden op het lot, op het Karma van het mensdom.

Dat, mijn goede vrienden, is een zeer belangrijk punt. Gij kunt U daarvan nimmer losmaken. Wanneer Gij spreekt van God, onze Vader, wanneer Gij erkent het kindschap van die Vader, dan erkent Gij ook de gemeenschap met Zijn andere kinderen. Nog anders willen wij het zeggen. Wanneer Gij beleeft in eigen wezen, eigen Zijn, de werkelijkheid van het Goddelijke in U, dan weet Gij ook, dat dat Goddelijke huist en leeft en beweegt en opdrijft tot
actie in ieder ander van Gods kinderen. Dan hebt Gij de verbintenis, de verbondenheid mét die andere mensenkinderen, Gods zonen en Gods kinderen, door het Goddelijke dat werkt in U allen.

Vandaar ook, dat wij zeggen: hoe Gij Uw ervaringen verwerkt, hoe Gij Uw belevenissen beleeft, hééft betrekking op U en voor U lijkt het dikwijls het belangrijkste, maar veel belangrijker is het te beseffen dat Uw ervaringen en Uw belevenissen betrekking hebben op de belevenissen van ál de zonen Gods.

Wij denken nu aan het woord van de Meester in betrekking tot datgene wat voorafgegaan is aan ons samenzijn vanavond:

“EEN NIEUWE WET GEEF IK U, DAT GIJ ELKANDER LIEF HEBT.” En elders staat het geschreven:

“HEBT UW NAASTE LIEF ALS UZELVE.”

Hoe heel anders wordt de betekenis van deze woorden, wanneer wij hetgeen hieraan vooraf gezegd werd dààrmee in betrekking brengen. “Oog om oog en tand om tand” werd teniet gedaan. Is teniet gedaan. Is teniet gedaan in en voor U, Gij zijt daar uit gegroeid, Gij zijt daar boven uit getrókken. Gij kunt, Gij moogt daarop niet meer terugvallen, want als Gij dat doet, Gij persoonlijk, als individu, dan brengt Gij het gehele mensdom terug tot de plaats die verlaten werd lange tijd geleden.

“Een nieuwe wet geef ik U, dat Gij elkander lief hebt.” Dat is het woord van de Meester. Voor U, voor ons. Voor allen in de aardse sfeer in de stoffelijke wereld én voor ons, die in hogere sferen opgetrokken zijn. Wij worden nog altijd verbonden met U, omdat Gij en wij elkander lief hebben. Daarin wordt de schepping volmaakt – dat wij elkander lief hebben.

Nu hebben wij tevoren reeds vaak gesproken over de armoede van taal waarmede wij ons uitdrukken kunnen. Armoede van taal die reeds in Uw wereld pijnlijk ervaren wordt. Maar hoeveel duidelijker is dat voor ons, wanneer wij met geestelijke ervaringen en met geestelijke gezichten komen tot U en uitdrukking trachten te geven aan datgene wat beleefd werd in déze sferen. Hoe arm is dan het medium dat wij gebruiken moeten om tot Uw begrippen door te dringen!

“Hebt elkander lief.” Dit liefhebben, mijn vrienden, kan op velerlei wijzen geinterpreteerd worden. Maar wij zeggen daaromtrent “wanneer Gij ervaart de Goddelijkheid in Uzelf en erkent diezelfde Goddelijkheid in een ander, hoe zoudt Gij anders dan kúnnen liefhebben?”

Het begint bij het individu, bij Uzelf, bij onszelf. Wanneer wij – in eigen wezen – beseffen mogen, dat wij zijn kinderen van God de Vader, dat Hij in ons leeft, dat Christus in ons is opgestaan, dán hebben wij verbondenheid met al Gods kinderen. Dan kennen wij liefde voor hen.

Hoe vaak is in de aardse sfeer het liefhebben van de naaste vertaald door liefdadigheid plegen. Neen, zo is het niet. Het is iets geheel anders. Het is: de erkenning van gelijkwaardigheid van de naaste. Het “draagt elkanders lasten” is het dragen van de eigen last van de gemeenschap waartoe wij behoren, de gemeenschap van de kinderen van de Vader. Dát is liefde: het dragen van de lasten van de ander omdat deze onze eigen lasten zijn, omdat wij deel hebben aan die lasten. Zij zijn van ons en voor ons, gemeenschappelijk ons opgelegd en het dragen daarvan brengt ons als familie, als gemeenschap, verder.

Wanneer Gij – in dit leven of het volgende – leren wilt, wanneer Gij in Uw bestaan van thans vooruit gaan wilt, beseft dan dit bovenal: dat Gij individueel staat in een gemeenschap, dat Gij persoonlijkheid zijt in een deelgenootschap-met-alle-anderen, en dat wat U goed gaat, het goede van allen ten bate komt. En dat waar Gij verkeerd stapt, Gij de voortgang tegenhoudt van alle anderen.

“Hebt Uw naaste lief als Uzelf!” Hoe verwonderlijk moet dit woord, dit bevel, in veler oren geklonken hebben. Hoevelen Uwer hebben gestreefd naar het verliezen van de liefde voor zichzelf. Natuurlijk, dat begrijpen wij. Die gedachtengang kennen wij, die is ons persoonlijk vertrouwd. Het eigen ik, het zelf, dat wij trachten te verliezen als individu, raken wij echter niet kwijt. Slechts wanneer wij leren ons te zien als individu, lid van het gezin, lid van de gemeenschap van de kinderen Gods, dán mogen en moeten wij dát “zelf” liefhebben. Dán mogen en moeten wij dát “zelf” trachten te bevorderen. Hoe? Wanneer? Op welke wijze? Doordat wij het lagere dat in ons is, dat wat bleef in die lange tijd van groei waarover reeds eerder gesproken werd, nog verder terug láten dringen…. door het Goddelijke, dat in ons rijpen wil.

Hebt dan zó Uzelf lief. En daaruit moge en moet voortkomen de liefde voor de naaste, waartoe de Meester opdracht gaf.

Noodlotsbesef, de verkeerde vertaling van het begrip Karma in Uw aardse sfeer!

Beseft Gij wel hoeveel schade die toebrengt aan de groei van de mensheid – groei als zonen Gods? Wanneer er onder U en onder Uw aardse vrienden personen zijn, die vásthouden aan het begrip dat noodlot onafwendbaar is, dat angst en vrees en straf en zonde voort moet gaan…. begrijpt Gij dan niet, hoe daarmee teniet gedaan wordt die nieuwe wet, die ingesteld werd dat “oog om oog en tand om tand” voorbijgegaan is, weggevéégd is van het lot van de mensen?

Wanneer men dat toch als individu vollédig aanvaarden wilde, wanneer men toch als persoonlijkheid zichzelf los wilde rúkken van alle invloeden die nog stammen uit die begrippen…. dán konden wij voortgaan op de koninklijke weg.

Wanneer wij de mensen in Uw sfeer zien gaan de weg van hun leven, dan is het ons dikwijls alsof zij ronddolen in een dicht woud. Zo dicht en zo somber dat de zon van liefde en goedheid nauwelijks door de bladeren heen mag dringen. En toch…. telkens en telkens weer wanneer zij hun weg vervolgen, komen ze aan de rand van dat woud of dicht daarbij en dan trekt de straling van het gouden zonlicht, die hangt over de vlakte waarnaar zij streven.

Waarom vervolgt men niet de attractie van het licht? Wat is het, dat de mensen terug houdt in die sfeer van duisternis? Wij vragen het ons dikwijls af. Gelooft het ons vrienden: wij komen in die duisternis velen tegemoet en wij komen en brengen boodschappen van licht, van een wijd uitzicht over de verten, waarover heen de goedheid en straling van liefde heersen. En daarmede mogen wij velen brengen naar de rand van het woud. Velen volgen ons. Dat is onze missie in Uw wereld: om licht te brengen daar waar men verkeert in het duister.

Wij hebben gesproken met U de vorige maal dat wij samen kwamen in deze opperkamer over Hem, de Christus en over het Licht, dat Hij bracht in de duisternis op Uw aarde. Een Licht, dat voor U vertaald wordt op de ene wijze, in andere delen van Uw aarde op andere wijze. Maar het is Licht, hoe ook voorgesteld, het is Licht. Want wij kennen het in zijn werking, omdat het de duisternis verdrijft.

Men spreekt van Hem, de Christus, als de Verlosser, de Zaligmaker. Zeker, zo is het ook. Hij verlost van het duister. Hij maakt zalig, omdat Hij ons stelt in het volle Licht.

Nemen wij toch aan Zijn nieuwe wet, dat wij elkander liefhebben! Lief hebben de naaste als onszelf, omdat wij bewúst zijn van onze taak en onze verantwoordelijkheid, als leden van het gezin, als leden van de gemeenschap, als zonen en dochteren van den Vader.

Op andere basis kan dit niet. Wanneer wij het woord, de opdracht, “Hebt Uw naaste lief” zouden willen uitleggen op een andere basis en zouden willen toepassen…. hoe weinig zouden wij terecht brengen van de opdracht die ons gegeven werd! Immers, slechts wanneer wij de ander kunnen leren zien als mededragers van het Goddelijk deel dat wij ook in ons kennen, slechts dan kunnen wij waarachtige eenheid met hen beleven.

Hoe vaak spraken wij hier in deze opperkamer reeds over de harmonie die noodzakelijk is, een harmonie die leiden zou tot eenheid. Welnu, dat woord behoeven wij voor U thans niet meer te herhalen. Maar wanneer Gij eenheid met Uw naaste beleven wilt, eenheid – wat is liefhebben en in liefde zichzelf geven – dát kunnen wij slechts, wanneer wij de naaste zien als ons evenbeeld.

Vrienden, wij begonnen onze woorden vanavond met U te herhalen datgene wat gezegd werd omtrent het Karma: Karma van het individu, wat is: het Karma van Uw gemeenschap. Tenzij Gij én wij erin slagen ons volledig óp te geven in de liefde voor de naaste, blijven wij belast met het Karma van het gehele mensdom.

Uw en onze verlossing van onszelf, van het verleden, betekent…. de verlossing van het mensdom. Dit klinkt hoog en groot en overweldigend misschien. Maar wordt er toch niet door afgeschrikt! Dát was de opdracht die de Meester gaf in Zijn woord: Hebt Uw naaste lief als Uzelf.

Hoeveel wordt er gegeven aan Uw wereld op dit ogenblik aan verlichting, aan hulp, aan inzicht! Hoeveel verder worden diegenen onder U, die bereikbaar zijn voor onze boodschappen, gebracht, doordat wij wijzen op deze cardinale waarheden. Maar…. onvoldoende is het wanneer Gij hier samen komt en naar onze woorden luisteren wilt en wanneer Gij die woorden overleggen wilt met Uw familie en Uw vrienden…. onvoldoende is dat. Wij zullen U niet met rust mogen laten. Wij moeten deze woorden opvolgen en U ermede vervolgen. Want Uw reactie op deze woorden, op deze onze missie, de gevolgen die U daaraan geven zult, zijn van het grootste belang – voor U en voor Uw gemeenschap.

Wat Gij ermede doen zult dat is van belang niet alléén voor Uzelf – niet mínder voor Uzelf maar évenzeer en éven belangrijk – omdat daarmede gebaat kan zijn en moet zijn de vooruitgang van het mensdom.

Wij spraken reeds met U over de voortgang van Leven door geboorte en sterven heen. Gij begrijpt dus, dat er van onze zijde, waar groter licht is en meer inzicht gegeven wordt, aandrang – en aandrang in steeds toenemende mate – wordt uitgeoefend opdat dèze waarheden aanvaard, verwerkt en beleefd worden.

Wij behoren tot die familie, die gemeenschap van kinderen van de Vader. Wij hebben er belang bij, dat Gij opgetrokken wordt tot meerder licht en meerder inzicht. Want daarmede komen wij gezámenlijk dichter bij de voleinding van het scheppingsdoel.

Goede vrienden, aan hetgeen vanavond tot U gesproken werd, willen wij niet veel meer toevoegen.

Onze woorden klonken tot U met overtuiging en met klem. Gaat heen, gaat heen Uw eigen wegen in deze stoffelijke wereld, waaraan Gij nog gebonden zijt. Verricht Uw werk, Uw dagelijkse bezigheden. Gaat voort, ieder van U, met datgene wat Uw taak in dit leven is. Maar wéét, dat hoe Gij Uw weg vervolgt en hoe Gij die taak vervult van het grootste belang is voor Uzelf en – in U en voor U – voor het mensdom!

HEBT UW NAASTE LIEF ALS UZELF EN VERVULT ALZO DE WET VAN CHRISTUS!

Amen

Chat openen
Waar kan ik je mee helpen?
Kan ik je ergens mee helpen?